¤
Voorjaar 1986. Enkele maanden na het verlaten van de academie, kom je
met Peter naar Maastricht. Jullie willen mijn eerste werken zien, voor
een mogelijke expositie in de schuilkelder van de lokale bibliotheek in
Panningen, waar ook jouw atelier gehuisvest is.
Onder de indruk van de hoeveelheid en expressiviteit van mijn werk,
besluiten we in augustus dat jaar een tentoonstelling te organiseren.
Voor de opening improviseren we een muzikale inleiding (jij op dums, Ed
op gitaar) en een schildersuitvoering op een groot, zwart, plastic zeil.
We doen maar wat, maar wat we doen, doen we met een overgave die grenst aan het onmogelijke kunnen van een eenentwintig jarige.
¤
Het zal een uur of zes in de ochtend zijn geweest, als ik in mijn rode
Opel Kadet Maastricht achter me laat. De zon verschijnt al vroeg aan
een helblauwe hemel en ik verzet mijn achteruitkijkspiegel ietwat om
niet verblind langs de rookpluimen van het DSM-complex richting Helden
te rijden. Maastricht voorgoed achter me latend.
Thuisgekomen omhelst mijn moeder me intens. Maar ik wil naar boven, naar je slaapkamer, je bed, je zijn.
Je haar voelt zacht, met klamme hand streel ik het voorzichtig achterwaarts. Je wordt niet meer wakker.
¤
Ritme. Het neigt naar de basis van je bestaan. Hoewel je beelden op
papier en doek, maar ook letterlijk in je poëzie, naarstig op zoek zijn
naar vergane esthetiek, blijft de eenvoud van de beat van je leven, je
wezen bepalen.
Op je knieën schuifel je tergend langzaam over het papier. Met bezweet
voorhoofd roteert je arm in afwisselende richtingen over het werk dat
langzaam het onderliggende straatbeeld zichtbaar maakt. Uren dwaal je
stukje bij beetje over je tedere universum. Hoewel je lichaaam steeds
meer protesteert, je fysiek daar op je knieën zijn grenzen bereikt,
ontstaat een wonderlijk reliëf onder je handen, dat er natuurlijk al
lang was, maar nu door jouw toedoen een gezicht krijgt en maakt dat je
nog uren door kunt wrijven.
Je vergeet de wereld, de dingen die je nog wil maken, wat half is blijven liggen, wat kunst zou moeten worden.
Ik zie de ronde bewegingen van je armen, het voorzichtig wrijven, het
haperen en scheuren, de vezels van het eens zo egaal gewassen papier,
nu opzichtig getekend door het gesteente van de aarde voor je huis.
Maar bovenal zie ik je ritme, je komt er nooit meer vanaf.
¤ Ik ben
nogal van het tellen. Letterlijk wel te verstaan. Hou erg van lijnen,
rasters en structuur. Dat geeft, in tegenstelling tot wat velen denken,
een enorme vrijheid.
Een beeld is pas een beeld als het een relatie met een ander
zichtbaar element aangaat. Zoals stilte slechts bestaat nadat ervoor en
erna een geluid hoorbaar is. Een simpele lijn maakt dat het beeld
links, rechts, boven of onder staat. Met twee lijnen kan ik iets in het
midden zetten, of juist helemaal aan de rand. In feite is het kader van
een schilderij ook een lijn. Alles wat er buiten valt, is weliswaar
niet zichtbaar aanwezig, maar wordt door mijn brein afgemaakt buiten
het gezichtsveld. Een half hoofd schilderen kan; een half hoofd zien
daarentegen wordt moeilijk. Door te tellen, breng ik talloze, op
zichzelf staande beelden in kaart. Als ik tel, trek ik eindeloos
onzichtbare lijnen, structuren en rasters.
Tellen helpt; ik ben er als ik tel.
¤ In 52 vierkantjes schuif ik, al dan niet geklonterd, van linksonder
naar rechtsboven door mijn tweeluik. Linksboven plaats ik pap. Hij
krijgt een andere structuur. Samen vormen we het beeld. Het moet groot
en de drager, de houtnerf, moet zichtbaar aan het oppervlak blijven.
Dit gaat ergens over.
¤ Als men me ernaar vraagt, geef ik altijd aan mijn academietijd in
Maastricht te hebben doorgebracht. Zelden voeg ik er aan toe, na drie
jaar te zijn gestopt om de praktijk in te stappen.
Ontelbare keren heb ik mezelf daarvoor moeten verantwoorden, al hoeft
dat natuurlijk niet, maar ik was en ben nog steeds volledig overtuigd
van de juistheid van dat besluit. Het was geen afhaken, geen vluchten,
geen ondoordachte impulsieve handeling. Mijn functioneren aldaar
verliep uitstekend, met prima cijfers en zo nu en dan de nodige
emotionele discussies. Maar het voelde niet goed. Ik zat er niet meer
op mijn plek.
Wat ik in de wereld om me heen ervoer, zag in het Stedelijk in
Amsterdam of op de Documenta in Kassel, dat was waaraan ik deel wilde
nemen.
Zelf doen.
Ik zat op de bank in de woonkamer tussen de TV en de staande
schemerlamp, die je zelf op de draaibank had vervaardigd. Jij op de
brede bruimlederen stoel, mam, zorgelijk, op de bijbehorende driezitter
ernaast. Met het zweet in mijn handen vertelde ik halverwege mijn derde
studiejaar mijn stoute plannen, vol overtuiging, maar toch...
Later in bed, bleef je wonderbaarlijke begrip door mijn hoofd zoemen:
"Mat, als jij denkt dat je het zo moet doen, dan moet je het zo doen".
Hoeveel meer kun je iemand geven?
¤ Gehuisvest in Roermond en werkende op atelier in mijn ouderlijk huis,
bleef ik Ed nog regelmatig bezoeken in Maastricht. We waren klas- en
huisgenoten en deelden vol passie dezelfde dagelijkse bezigheden. Ed
had inmiddels een atelier op De Ravelijn, een half klaslokaal in een
leegstaand en nogal onderkomen schoolcomplex in een buitenwijk van
Maastricht. Het gymzaaltje diende als expo-ruimte en tezamen met de
overige huurders werd zo af en toe iets georganiseerd.
Los zand.
Met Sjaak heb ik er een performance, getiteld: "Sinfonia del aparato
frigorifico in K's" uitgevoerd. We hadden drie koelkasten op het podium
opgesteld, welke dienst deden als klankkasten. Tussen de koelkasten
waren snaren gespannen, die aangeslagen prachtig resoneerden in de
kille zaal. Afwisselend sloeg Sjaak met een stok op een voor hem
liggend stuk kaas en een aan het plafond hangende trommel van een
wasmachine. Alles electronisch versterkt, waardoor een vreemde galm
door het lokaal bleef zoemen. Afsluitend blies ik op een tuinslang, die
op een van de koelkasten was aangesloten, waarmee een vreemd snerpend
trompettergeluid het ritmisch slagwerk van Sjaak begeleidde. Alles in
het wit. Alsof we met een enorme zuiverheid tijd en geluid in de koelte
van het moment wilden conserveren. Letterlijk.
Maar de passie waarmee ik mijn werk en dadendrang ook in Roermond bij
een nieuw Kunstcollectief, L5, bleef volharden, nam bij Ed langzaam af.
Met het altijd aanwezige geldgebrek, de zoektocht naar een nieuw
sociaal bestaan en het afzeggen van zijn atelier, verwaterde ons
contact. Waar we enkele jaren daarvoor nog zo onbevangen begonnen aan
onze opleiding om vervolgens meteen in het diepe te springen, waar we
zo hoopvol en energiek ons zelfbeeld de wereld in wierpen, waar we vol
overtuiging ons zelf op de kaart zouden gaan zetten, hebben we elkaar
beetje bij beetje losgelaten.
Ik heb hem nooit meer gezien.
Als ik in het voorjaar van 2017 mijn BITS schrijf over een bezoek aan
Werchter 1985, memoreer ik je bijzijn Ed, als voormalig huisgenoot en
chauffeur van de nachtelijke rit terug naar ons gezamenlijk huis in
Maastricht. Omdat je naam zo specifiek in mijn stukje ter sprake komt,
besluit ik na zoveel jaar contact op te nemen om je in ieder geval mee
te geven dat je persoon op mijn site zal verschijnen.
Te laat; je bent reeds twee jaar daarvoor op vijftigjarige leeftijd overleden na een ziekbed.
Ik besluit impulsief je deelgenoot te maken van het tweeluik waaraan ik dan al voorzichtig ben begonnen.
Stekelig verschijnt een zwarte ster achter een dito wolk. Ed is dead. En dat blijft voorlopig zo.
¤ Met heel veel plezier verknip ik je stropdassen en plaats ze kriskras
door elkaar op de voor me liggende multiplex plaat. Het zijde kleurt
wonderbaarlijk mooi door het invallende zonlicht. Schittering.
Wat een rare dingen toch, die stropdassen, Je droeg ze
eigenlijk bijna nooit. Zo mooi gemaakt, afgewerkt en aan de achterzijde
voorzien van fabrikant, afkomst, materie en wasvoorschrift. Hoewel
eenduidig van vorm, toch steeds wisselend van lengte en breedte en zo
divers van kleur en print. Tientallen mensenhanden moeten zich hebben
ontfermd over het ontwerp, de fabricage en verkoop van dit wereldwijde
artikel. Ik besluit me te beperken tot een gering aantal kleuren. Ook
de keuzes voor de print probeer ik wat strakker te houden, waardoor het
te maken patroon op board straks geen schreeuwerig karakter krijgt. Zo
was je niet.
Het is een geweldige bezigheid je stropdassen hier zo te formeren tot
een patroon in de linkerbovenhoek van mijn werk. Als alles op een voor
mijn gevoel passende wijze op board ligt, besluit ik het te laten
liggen tot de volgende dag.
Uitstel.
¤ Achterwaarts verlangen. Soms verlang ik naar de dagen die nog komen,
maar dan zonder de dingen die onomkeerbaar zijn gepasseerd. De momenten
dat we samen kijken naar het beeld dat ik van je maakte, toen je er al
niet meer was.
Je ziet jezelf, maar dan door mij.
¤ Vanochtend heb ik voor de zoveelste keer je papierwerk met enkele
knijpers en touwtjes aan de muur gehangen. Het werk krult onder en
boven nog steeds wat naar binnen, maar dat moet dan maar zo. Het blijft
papier.
Het is erg druilerig weer, dus is mijn atelier verlicht met enkele
heldere TL-bakken, welke ook de op het eerste oog minder zichtbare
oneffenheden bloot leggen. Ik besluit je werk van heel nabij te
bekijken om te zien of het aantal bobbels te tellen is. Dat wil
zeggen; ik besluit een stuk van 10 bij 10 cm te tellen, om dat aantal
later over het gehele oppervlak te vermenigvuldigen.
Zover ga ik niet komen.
Behalve het detail, springt namelijk ook de lichte kleurschakering erg
in het oog op deze afstand. En met de kleur, de beweging. En met de
beweging, het ritme. Voor ik het goed en wel in de gaten heb, dwalen
mijn ogen en gedachten over je werk en hoewel nog steeds van zo
dichtbij, treft me wederom de universele schaal van wat je hebt gedaan.
¤ Ooit was de wereld plat. Van boven gezien, strekte het zich eindeloos
uit. Van links naar rechts, van achter naar voor. En je kon er
wandelen. Tot je laatste adem.
Ik weet nog dat ik er met Laika dagen tochten liep. Gewoon van A naar
B, nooit terug. Laika is een kruising tussen een Appenzeller en een
Labrador. Appenzellers zijn driftige erfbewakers, Labradors vreetgrage
speelmaatjes. Ik was je erf, ik was je maatje, we wandelden
onafscheidelijk, ononderbroken. Onderweg kwamen we ze allemaal tegen,
maar ze konden ons niet zien.
Na elke bocht verscheen weer een prachtig, nieuw pad.
¤ Geel en groen, maar dan wel het juiste geel en groen. Ik wil het
fragiele van mijn gedachtengoed zichtbaar houden en gebruik daarom
bijna uitsluitend transparante kleuren in olieverf, een verf die van
nature al slecht dekt, maar prachtig straalt. Door alle vlakken in drie
of vier lagen aan te brengen, ontstaat een kleurintensiteit die zowel
krachtig als kwetsbaar is. De houtskoollijnen enigszins zichtbaar,
waardoor het oorspronkleijke plan onderhuids blijft broeien. Al
schilderend echter, verdwijnen de aantallen en veranderen de clusters
van vorm. Dan weer vergroot, dan weer diagonaal gehalveerd, dan weer
samengevoegd, evolueert het werk voortdurend tijdens het aanbrengen van
de eerste kleurlaag. Ik weet zelf nooit hoe het gaat werken en neem op
de koop toe dat het plan met 52 vierkantjes straks geen 52 vierkantjes
meer oplevert.
¤ Je woont en werkt inmiddels in Helden in je eigen atelier als ik je
bezoek. Je atelier, opgetrokken uit oude spanten van de varkenshokken
van je ouderlijk huis in Egchel, ligt achter in je tuintje en na een
uurtje, flink wat koffie en de nodige sigaretten verlaat ik via het
halletje je huis. Bij de achterdeur staat je schoonvader een
sierlijstje voor het schrootjesplafond met een ijzerzaagje verstek te
zagen. Uiterst precies gaat hij te werk. Zuinig knikt hij me gedag. In
alles herken ik je vrouw. Buiten gekomen, neem ik een flnke hap lucht,
stap op mijn fiets en zet koers naar Roermond. Op weg naar huis weet ik
dat ook wij uit elkaar gaan drijven.
¤ Soms, zou ik willen dat ik je was. Dan denk ik, dat het ook beter zou
zijn geweest. Dat alles dan veel beter te verteren viel. Niet dat ik
het beter zou kunnen dragen, dat ik sterker of slimmer zou zijn. Maar
alles zou hetzelfde en toch helemaal anders zijn. We zouden samen op
vakantie gaan, samen fietsen, lachen, eten, drinken. Je zou mijn hand
pakken en me voor altijd willen houden, Maar dan zou ik het zijn, die
je daar zou laten.
Alleen, laten staan.
¤ Nadat je me met Peter had bezocht in Maastricht, prikten we een datum
voor de expo. Met een busje kwam Peter in augustus uit Tilburg,
volgestouwd met louter recent werk. In Tilburg had ik van Peter eerder
een kleine opstelling van zijn eindexamenwerk in een galerie gezien.
Abstracte doeken met een donker en zeer tastbaar oppervlak, vervaardigd
van allerhande ruw materiaal. Materie-kunst.
Uit zijn busje kwam een golf van kleur, van figuratie, van expressief
geschilderde beweging, als had hij onlangs zijn nieuwe muze gevonden.
Ik vond het prachtig, indrukwekkend en helemaal niet vreemd. Jij was
met stomheid geslagen; hoe kan iemand in een half jaar tijd zo het roer
omgooien?
We hebben nog een zeefdruk uitgewisseld, maar nooit meer gedrieën
contact gehad. Niet veel later hoode ik dat Peter met een reizend
theatergezelschap als "decorschilder/bouwer" de boer op was.
Ik ken enkel nog een "Facebook-Peter".
¤ Omdat je zestig wordt, staat een tuinfeest op het programma. De
overvloedige regenval heeft een nogal koude invloed op de avond, maar
de nodige drankjes doen wonderen. Halverwege de avond neem je me even
mee naar je atelier, waar zichtbaar zelden gewerkt wordt. Wel veel
plannen. Je laat me uitgebreid zien wat je straks nog allemaal gaat
maken. Aangezien de tijd me geleerd heeft mensen en werk te beoordelen
op dat wat werkelijk heeft plaats gevonden en niet op wat allemaal nog
te gebeuren staat, voel ik me met de minuut ongemakkelijker worden in
de verstofte plannen om me heen. Totdat je een ferme rol uit een rek
trekt en me het werk "Witness", laat zien.
Perplex.
¤ Een zenuwoperatie aan je bovenbeen om een langdurig en zeurend
getintel te verhelpen, brengt je naar het ziekenhuis in Maastricht. Ik
zit net op kamers. Je moet een dag of drie blijven, dus kom ik je
tijdens de avondvisite bezoeken. Hoewel je half rechtop in bed zit,
toon je veel kleiner dan ik je doorgaans zie, als vader staand voor me.
Je kust me.
Er is verder geen bezoek en aangezien we aangaande je ingreep en
huidige toestand eigenlijk weinig overleg nodig hebben, valt er
geregeld een stilte. Je bent voelbaar niet op je gemak, je overlaten
aan derden doet je geen goed. Als de zoemer het einde van het bezoekuur
aankondigt, maak ik aanstalten mijn jas te pakken. Je pakt mijn
onderarm en sommeert me gerust nog even te blijven. Zo streng zullen ze
wel niet zijn.
Ik blijf nog enkele minuten zitten. Geen gesprek, gewoon erzijn. Buiten voel ik me opgelucht en schuldig.
Bitterlich.
¤ Als ik 's ochtends wakker wordt, schittert de zon al volop door het
dakraam. Ietwat suf, schuifel ik naar de badkamer. Tijdens het scheren,
werp ik een blik naar buiten. Wonderbaarlijk groen voor de tijd van het
jaar.
Beneden gekomen, zit Ka aan de keukentafel. Hij groet me vriendelijk.
Of ik zo meteen even de maten van mijn partner Ankie en mijn twee
dochters aan hem door kan geven, zodat zijn vrouw straks de
kledingstukken kan naaien. Graag nu meteen, want hij vliegt zo weer
terug, naar Laos.
Even Laika begroeten, maar buitengekomen is niets of niemand te
bekennen. Het is bloedheet. Hoorbaar broeit de aarde onder mijn voeten.
Gehaast loop ik weer naar binnen. Mijn bovenbenen trillen. De
vloertegels schuiven onder mijn voeten. Ik moet naar boven, terug naar
bed.
Bezweet plof ik, nog geheel gekleed, op de lakens. Op mijn rug gelegen,
trek ik mijn linkerbeen omhoog en plaats mijn rechterhand geopend op
mijn borstbeen.
Geel en groen gekleurde patronen trekken over het gipsplatenplafond aan me voorbij.
Ik sluit mijn ogen en hoor enkel noten.
|
|